De Arbeidstijdenwet legt de regels voor arbeids- en rusttijden voor werknemers vast.
De Wet Arbeid Vreemdelingen, WAV, regelt de voorwaarden, waaronder de werkgever buitenlandse werknemers buiten de EU kan inzetten en de rechten van de buitenlandse werknemer die in Nederland werkzaam is.
De Arbeidstijdenwet en de Wet arbeid vreemdelingen kennen beiden de mogelijkheid voor de Minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid om boetes op te leggen aan een werkgever. Het moet dan gaan om een overtreding van de wetgeving door de werkgever.
Op basis van de Arbeidstijdenwet kan bijvoorbeeld een boete worden opgelegd aan een werkgever als sprake is van ongeoorloofde kinderarbeid. De Wet arbeid vreemdelingen biedt een mogelijkheid aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om een boete op te leggen aan een werkgever bij het te werk stellen van een vreemdeling zonder vergunning.
Maar wanneer is nu sprake van werkgeverschap?
De Wet arbeid vreemdelingen hanteert een ruim uitgangspunt. Iedereen die een ander arbeid laat verrichten – dus ongeacht of er een arbeidsovereenkomst bestaat – wordt als ‘werkgever’ in de zin van deze wet aangemerkt. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht, is voor het feitelijk werkgeverschap al voldoende.
Deze ruime definitie van het begrip ‘werkgever’ en de oprekking hiervan in de rechtspraak brengen met zich mee dat aan meerdere (rechts)personen voor hetzelfde feit boetes kunnen worden opgelegd.
Bij de Arbeidstijdenwet ligt dat anders.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een recente uitspraak (nogmaals) uiteengezet wanneer iemand als werkgever kan worden aangemerkt (vindplaats ECLI:NL:RVS:2018:3492). Het gaat in de kern om vraag of sprake is van een “gezagsverhouding”.
Duidelijke criteria voor wanneer sprake is van een gezagsverhouding heeft de wetgever, volgens de Afdeling, niet gegeven. Dat betekent dat een rol is weggelegd voor de rechter.
De Afdeling oordeelde in deze zaak dat in dit geval André Rieu Productions BV niet als werkgever kan worden aangemerkt van de kinderen die optraden met Georghe Zamfir.
De reden: er is geen sprake van een gezagsverhouding tussen ARP BV en de kinderen.
De rechtbank Limburg had overigens ook al eerder geoordeeld dat deze vennootschap wegens het ontbreken van een gezagsverhouding tussen haar en de kinderen niet als de werkgever kan worden aangemerkt (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2017:11808).
De Afdeling merkt ten slotte nog op dat ook in geval van kinderarbeid als verantwoordelijke persoon wordt aanmerkt ‘de’ werkgever en niet ‘een’ werkgever. Het gaat er dus echt om vast te stellen wie ‘de’ werkgever van de kinderen is!
Deze zaak werd behandeld door mr. Carolien Brands en mr. Sander Lely.
Nieuws Overzicht