Op 3 september 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bevestigd dat een aanbesteding tenminste één criterium moet bevatten waarop inschrijvers zich kunnen onderscheiden. De reden hiervoor is dat een wezenlijk doel van een aanbesteding het stimuleren van concurrentie tussen inschrijvers is.
Artikel 1.4. Aanbestedingswet 2012 brengt met zich dat een aanbestedende dienst gehouden is om de beste kwaliteit voor de beste prijs in te kopen, hetgeen impliceert dat inschrijvers op enigerlei wijze met elkaar moeten kunnen worden vergeleken om te kunnen vaststellen wat de beste optie is.
Een aanbesteding waarbij inschrijvers niet de reële mogelijkheid hebben zich van elkaar te onderscheiden mag dus niet. In de zaak van 3 september ging het om een aanbesteding van het CJIB inzake gerechtsdeurwaardersdiensten op basis van het enkele gunningscriterium laagste prijs, doch waarbij er gek genoeg een minimumprijs verplicht was gesteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat in deze zaak op dit enige door het CJIB gehanteerde gunningscriterium geen mededinging mogelijk is, nu genoegzaam in kort geding is komen vast te staan dat alle inschrijvers die kans willen maken op de opdracht niet hoger zullen inschrijven dan de minimumprijs van € 0,87. Daardoor is de aanbesteding tot een loterij verworden.
Aangezien het (enige) gunningscriterium (laagste prijs) feitelijk geen onderscheidend vermogen heeft, is dit niet toegestaan. Overigens hanteren aanbestedende diensten vaker het middel van een loterij, doch slechts in het weinig waarschijnlijke geval dat na beoordeling van de gunningscriteria blijkt dat twee of meer inschrijvers gelijk zijn geëindigd, hoewel er maar één opdracht te gunnen valt. In die specifieke omstandigheid mag het lot bepalen welke inschrijver de opdracht gegund krijgt.
Al uw aanbestedingsrechtelijke vragen kunt u stellen aan Bert Lejeune en Kevin Smitsmans.
Nieuws Overzicht