De Centrale Raad van Beroep heeft 27 juni jl. twee belangrijke uitspraken (ECLI:NL:CRVB:2023:1100 en ECLI:NL:CRVB:2023:1101) gedaan omtrent de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), een regeling voor zelfstandig ondernemers die geraakt zijn door de coronacrisis om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.[1]
In deze zaken stond de vraag centraal of het zogenaamde “woonlandvereiste” uit artikel 11 van de Participatiewet in strijd is met de vrijheid van vestiging volgens artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het woonlandvereiste bepaalt dat alleen zelfstandige ondernemers die in Nederland wonen recht hebben op een Tozo-uitkering. De betrokkenen in deze zaken zijn zelfstandig ondernemers die in Nederland hun onderneming voeren, maar buiten Nederland wonen. Hun aanvragen voor een Tozo-uitkering waren afgewezen door de gemeente Maastricht.
Rechtbank Limburg oordeelde in eerste aanleg dat een afwijzing van een Tozo-uitkering op grond van het woonlandvereiste een beperking oplevert van de vrijheid van vestiging en dat onvoldoende gemotiveerd was waarom deze beperking gerechtvaardigd was. Het woonlandvereiste moest daarom in het kader van de Tozo buiten toepassing worden gelaten, aldus de rechtbank.
Op basis van de beroepsgronden van de gemeente Maastricht, komt de Centrale Raad van Beroep evenwel tot het oordeel dat er geen sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging als bedoeld in artikel 49 van het VWEU. Volgens de Centrale Raad van Beroep is de Tozo een vorm van sociale bijstand, erop gericht om de persoon van de zelfstandige in staat te stellen op minimumniveau in zijn levensonderhoud te voorzien. De verantwoordelijkheid voor sociale bijstand berust binnen het systeem van de EU bij het woonland. Voor sociale bijstand geldt dus in beginsel geen zogenaamde ‘exportverplichting’, aldus de Centrale Raad van Beroep. Redengevend hiervoor is dat sociale bijstandsuitkeringen in een zo nauw verband staan tot de sociaal-economische situatie in een lidstaat dat het gerechtvaardigd is deze uitkeringen niet naar andere lidstaten te exporteren.
De Centrale Raad van Beroep overweegt vervolgens – in lijn met vaste rechtspraak op het gebied van de sociale zekerheid – dat het Europees recht ook niet waarborgt dat de verplaatsing van een persoon naar een andere lidstaat ‘neutraal’ is op sociaal gebied. Iedere lidstaat bepaalt binnen de grenzen van het Europees recht hoe hij voorziet in sociale bijstand voor levensonderhoud op minimumniveau. Het feit dat de Tozo gunstigere voorwaarden kent dan sociale bijstandsregelingen van andere lidstaten, leidt dan ook niet tot strijd met het Europees recht.
Aanvullend overweegt de Centrale Raad van Beroep – in navolging van de beroepsgronden van gemeente Maastricht – dat ook niet valt in te zien dat de Tozo een daadwerkelijke beperking opleverde van de vrijheid van vestiging. Een eventueel verstorend effect van het woonlandvereiste en de Tozo op de economische vestiging van zelfstandig ondernemers in Nederland was daarvoor te onzeker en indirect.
De Centrale Raad van Beroep geeft met deze uitspraak een stevig fundament voor de houdbaarheid van de Tozo en andere Nederlandse sociale bijstandsregelingen. Met niet mis te verstane bewoordingen bevestigt de Centrale Raad van Beroep dat het Europees recht niet leidt tot een exportverplichting wanneer een regeling als sociale bijstand valt te kwalificeren. Dit biedt de benodigde duidelijkheid en rechtszekerheid voor de Nederlandse wetgever en de uitvoeringspraktijk.
Paulussen Advocaten stond de gemeente Maastricht bij in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep.
Dit artikel is geschreven door Funs van Diem. Voor meer informatie over dit onderwerp of over andere bestuursrechtelijke kwesties, kunt u contact opnemen met hem (f.vandiem@paulussen.nl) of met een van de andere specialisten van team Overheid en non-profit. Telefonisch zijn zij bereikbaar via telefoonnummer 043 321 6640. Afspraken zijn zowel op locatie als op onze vestigingen in Maastricht en Heerlen mogelijk.
_________________
[1] De uitspraken hadden geen betrekking op het bedrijfskrediet dat op grond van de Tozo verkregen kon worden, specifiek bedoeld ter ondersteuning voor de financiële problemen van de onderneming. Voor de aanspraak hierop was namelijk niet de woonplaats van de zelfstandige van belang, maar de vestigingsplaats van de onderneming.
Nieuws Overzicht