Dit artikel werd eerder gepubliceerd in E.Witjes, V. van Bogaert, C. Bollen (red.), E Hofi di Ley (jubileumbundel Universiteit van Aruba) Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2014, p. 269-281.
Begin jaren negentig van de vorige eeuw gaf ik aan de toen nog piepjonge universiteit van Aruba een lezing over timesharing van onroerend goed. Deze wijze van ingebruikgeving van onroerend goed, waarbij bijvoorbeeld (het gebruik van) een vakantiewoning voor één week gedurende een aantal jaren wordt verkocht, had in die periode een twijfelachtige reputatie. Deze twijfelachtige reputatie had diverse oorzaken. In de precontractuele fase bleken sommige verkopers van timeshares zich van agressieve verkooptechnieken te bedienen om potentiële kopers zo snel mogelijk tot aankoop te laten overgaan, zodat zij geen bedenktijd hadden en in een door de verkoper gecontroleerde situatie tot aankoop van een recht van deeltijdgebruik werden bewogen.(1) Nadat eenmaal een overeenkomst tot stand was gekomen, konden kopers meestal niet meer terug. Een bedenktijd, waarbinnen de overeenkomst kon worden ontbonden, ontbrak. In de postcontractuele fase werden kopers vaak geconfronteerd met jaarlijks stijgende onderhoudskosten van het complex (terwijl vaak nauwelijks onderhoud plaatsvond), met faillerende eigenaars van complexen e.d.
De obligatoire verhoudingen zijn inmiddels door Europese wetgeving uitvoerig geregeld. Begin jaren negentig van de vorige eeuw kwam Richtlijn 94/47/EG (2) tot stand, die al een grote stap voorwaarts betekende in de bescherming van kopers van timeshares. Mede omdat de praktijk toch mogelijkheden vond om de beschermingsregelingen te omzeilen, kwam in 2009 een nieuwe Europese Richtlijn (2008/122/EG) (3) tot stand. Hierin werden de obligatoire rechtspositie van kopers van timeshares nog verder versterkt. (4)
Lees hier het hele artikel zoals gepubliceerd op VVErecht.nl